Enkele dagen voor Koninginnedag 1990 kreeg ik – samen met enkele andere Kamerleden – uit handen van Kamervoorzitter Wim Deetman de hoge koninklijke onderscheiding, die na de latere wetswijziging is voorbehouden aan befaamde kunstenaars en wetenschappers. Destijds werden de volksvertegenwoordigers, die de mijlpaal van twaalf jaren Kamerlidmaatschap hadden bereikt, begiftigde met deze hoge onderscheiding. Na de herziening van de systematiek van de koninklijke onderscheidingen, werden de leden van de Tweede Kamer bij hun vertrek uit de Kamer onderscheiden met het Ridderschap van Oranje Nassau. Voorwaarde is wel, dat zij tien jaar Kamerlid zijn geweest. Het curieuze feit deed zich voor dat ik bij mijn vertrek uit de Tweede Kamer in 1998 ook Ridder van Oranje Nassau werd, een lagerevbij een hogere onderscheiding, waar vroeger sprake was een bevordering. Zelf was en blijf ik beretrots op de onderscheiding: de markering van een pittige maar dankbare periode van een toen al lange levensweg. Na de plechtigheid in de (oude) Plenaire Zaal vierde de CDA-Tweede Kamerfractie de onderscheid van Ton Frinking en mij in de fractiekamer. Premier Lubbers verliet zijn Torentje om Ton en mij zijn gelukwensen aan te bieden: een mooie herinnering aan een onvergetelijke dag, en jaren later aan een onvergetelijke politieke leermeester.