De Tweede Kamer was van 1977 tot het midden van 1998 mijn biotoop, meer figuurlijk dan letterlijk overigens. Want een biotoop is een gebied met een uniform landschapstype waarin bepaalde organismen kunnen gedijen. Het politieke landschap daarentegen is verre van uniform, en het gedijen van bepaalde organismen een te magere omschrijving van wat rond het Binnenhof – al dan niet onder de befaamde kaasstolp – gebeurt. Hoe het ook zij: het Kamerlidmaatschap was – achteraf bezien, dat wel – het tweede deel van mijn werkzame leven, dat in 1959 was begonnen op het Instituut voor Fysische Chemie van de Katholieke Universiteit en vanaf 1964 werd voortgezet op de Afdeling Pathologie van het Radboudziekenhuis in Nijmegen (dat tegenwoordig Radboud UMC heet). Of dat Kamerlidmaatschap werkelijk zou bevallen en beklijven, stond niet op voorhand vast, vandaar de afspraak van het twee jaar durende buitengewoon verlof. In 1979 was voldoende duidelijk geworden, dat ik me in de Tweede Kamer thuis voelde.
Het CDA en de kiezers bleven mij mijn plek aan het Binnenhof gunnen tot 1998. Intussen waren binnen het CDA hier en daar ook stemmen opgegaan, die de drie normale zittingsperiode meer dan genoeg vonden. De toenmalige ‘bonzen’ van het CDA vonden dat ook. Ik mocht dus blij zijn, dat ik 21 jaar op en rond het Binnenhof had mogen vertoeven. Hoewel ik graag een kwart eeuw had volgemaakt, kijk ik met voldoening en gepaste vreugde terug op mijn jaren als ‘beroepspoliticus’. Ik bewaar mooie, soms ook minder mooie om niet te schrijven vervelende herinneringen aan mijn Haagse jaren. Wat in mijn geheugen is blijven hangen, of op andere manier kan worden opgediept, wordt geleidelijke een reeks ‘Haagse herinneringen’, tot lering en vermaak. Het erepoorterschap van Nieuwspoort brengt mij nog regelmatig terug naar Plein, Lange Poten en Binnenhof, plekken waar ik met enige weemoed – ook in politieke zin – aan terugdenk.