Gebed zonder einde, springprocessie: die overdrachtelijke woorden plakte ik ooit op de lange reeks pleidooien voor statiegeld op plastic flesjes en metalen blikjes. Het grote bedrijfsleven zag om logistieke en administratieve redenen statiegeld nooit zitten. Supermarkten waren evenmin enthousiast, hoewel consumenten steeds meer inzamelautomaten in de buurtsupers zagen verschijnen. De kogel is nu door de kerk. Na jaren discussie en overleg is besloten statiegeld op kleine plastic flessen in te voeren. De grotere flessen kenden al veel langer het omstreden instrument. De producenten hebben jarenlang geprobeerd om via allerhande campagnes – denk aan Nederland Schoon – de invoering van statiegeld te voorkomen. Aangezien de overeengekomen streefcijfers uiteindelijk niet werden gehaald, kon statiegeld niet langer uitblijven. De verantwoordelijke bewindslieden werden trouwens voortdurend op de vingers gekeken door de steeds sterkere Statiegeldalliantie: het samenwerkingsverband van Belgische en Nederlandse organisaties, verenigingen, lokale overheden en bedrijven. Het spreekwoord van de kogel en de kerk past goed bij recente uitspraken van de milieubeweging. Organisaties als Recycling Netwerk Benelux, Natuur en Milieu en de Plastic Soup Foundation noemen de invoering van statiegeld een historische overwinning in de strijd tegen de plastic vervuiling. Die juichkreet is begrijpelijk maar ook voorbarig. Begrijpelijk omdat van een echte doorbraak sprake is. Maar voorbarig omdat statiegeld op blikjes nog uitblijft. Bovendien staat niet op voorhand vast, dat het beperkte statiegeld het wegwerpen van verpakkingen drastisch zal verminderen. Het slordig gedrag van een deel van de samenleving heeft immers mentale en morele oorzaken. Of kleine financiële prikkels voldoende zijn om het wankele evenwicht tussen vrijheid en verantwoordelijkheid te herstellen, moet worden afgewacht. Maar hoop doet leven, nu de weerzin tegen zwerfafval, landschapsvervuiling en waterverontreiniging steeds meer mensen aanspreekt. Het verlangen naar een schoon leefklimaat is de terechte drijfveer voor het gebruik van financiële beleidsinstrumenten. Overigens, dertig jaar geleden – de tijd van Nationaal Milieubeleidsplanen en de Wet milieubeheer met de voorkeursvolgorde voor het afvalbeheer – was bronscheiding de ‘driver’ voor statiegelden. Dat was ook de reden waarom de Tweede Kamer in 1990 met grote meerderheid via de motie Lansink – van Rijn-Vellekoop vroeg om brede inzet van retourpremies en verwijderingsbijdragen. Breed, omdat de indieners van de motie naast glazen verpakkingen ook de gescheiden inzameling van metalen blikjes en batterijen bepleitten. Materiaalhergebruik – ook uit batterijen – was gediend door de terugwinning van relatief zuivere en kwalitatief hoogwaardige monostromen als glas, metaal en (later) ook kunststoffen. Hoewel nu het voorkomen van zwerfvuil hoofddoel is, blijft bronscheiding geboden, al was het alleen al om de transitie naar circulaire economie waar te maken. Tegen die achtergrond valt temeer op, dat nogal wat leden van de Statiegeldalliantie – vooral lagere overheden – overgestapt zijn op de gemengde inzameling van alle drankverpakkingen, of ze nu van plastic, karton, blik of gemengd plastic gemaakt zijn. De te verwachten ‘circulaire’ voorkeur voor bronscheiding is ingeruild voor de te gemakkelijke acceptatie van nascheiding. Sommige gemeenten staan zelfs menging van verpakkingen met bij restafval toe, in de ijdele hoop dat machinale nascheiding monostromen van voldoende kwaliteit oplevert. Zou de doorbraak van statiegelden ook de definitieve doorbraak van bronscheiding bevorderen?