Na convenanten, meerjarenafspraken, ’green deals’ – tijdelijke omweg via het Engelse woordenboek – en akkoorden duikt in het jargon van de gedeelde verantwoordelijkheid plotseling ‘pact’ op. Ik doel op het onlangs getekende ‘Plastic Pact NL’: de overeenkomst, waarmee ruim 75 bedrijven en milieuorganisaties werk gaan maken van preventie en hergebruik van kunststoffen. De alliteratie met plastic verklaart wellicht het gebruik van het woord pact: een term, die vaak gevolgd wordt door de naam van de plaats waar het pact gesloten is. Denk aan het befaamde Pact van Warschau of dat van Marakech. Insiders weten dan wel wat bedoeld wordt, outsiders niet. Maar ook dan kan een pact van alles betekenen: verdrag, overeenkomst of een reeks afspraken, met meer of minder binding. Wie het Plastic Pact NL beoordeelt op de aangegane verplichtingen moet vaststellen, dat de betrokken partijen een soort inspanning zijn aangegaan, met kwantitatieve doelstellingen maar zonder verbinding aan een resultaat. Staatssecretaris Stientje van Veldhoven noemt zelf het Plastic Pact een vrijwillige overeenkomst. De jaarlijkse voortgangsrapportage maakt volgens haar de gemaakte afspraken niet vrijblijvend. Of dat lukt staat niet op voorhand vast. Het Plastic Pact kent namelijk geen eensgezinde ondertekening. Dat Greenpeace afhaakte, lag gelet op de recente ervaring bij het (ontwerp-) Klimaatakkoord voor de hand. Maar ook de spanning tussen economie en ecologie roept twijfels op over de haalbaarheid, temeer waar twee doelstellingen strakker zijn geformuleerd dan wat de EU beoogt. In 2025 moeten op gewichtsbasis tenminste 70% van alle eenmalige plastic producten en verpakkingen hoogwaardig gerecycled worden terwijl Europa 55% vraagt. Ook bij toepassing van recyclaten in nieuwe (verpakkingsmaterialen kent Nederland een hoger streefcijfer: 35 % (gemiddeld per bedrijf) tegenover 25% (EU).
Het Plastic Pact erkent trouwens, dat voldoende sorteer- en recycling-capaciteit beschikbaar moet zijn. Waar sprake is van hoogwaardige recycling (en toepassing) mag evenmin voorbijgegaan worden aan het belang van kwaliteit en dus van bronscheiding. De primaire doelstelling voor 2025 – volledig zinvolle herbruikbaarheid c.q. recycleerbaarheid – valt te prijzen. Maar de woorden ‘zinvol’ en ‘recycleerbaar’ bieden minder enthousiaste bedrijven alle ruimte voor verschil in interpretatie. Zonder nadere criteria blijven het rekbare begrippen, die de uitkomst in 2025 eerder negatief dan positief beïnvloeden. Gelukkig lijken twee doelstellingen haalbaar: terugdringen van het gebruik van plastics met 20% ten opzichte van het basisjaar 1970 – overigens vooral door selectief hergebruik – en zoveel mogelijk inzetten van duurzaam geproduceerde biobased plastics: een verhaal apart, maar wel mogelijk. De ondertekenaars van het Plastic Pact weten intussen al te goed, dat plastics anno 2020 niet meer weg te denken zijn uit de samenleving. De flexibiliteit en het relatief lage gewicht van kunststoffen wegen voor producenten en consumenten op tegen de nadelen van milieudruk en vervuiling. De gedeelde verantwoordelijkheid voor het zinvol gebruik raakt overigens ook het gedrag van consumenten. De vraag naar veilig voedsel en de wens van een leefbare omgeving verplichten tot zorgvuldigheid. Tegen die achtergrond had aandacht voor bronscheiding en financiële beleidsinstrumenten – ook statiegelden – niet misstaan. Wellicht stof voor een volgend pact? (RMB, Maart 2019)