Grondstoffenakkoord

Recyclingplant van Retourmatras in Almere. Bron: www.retourmatras.nl

Nog geen half jaar na de publicatie van het Rijksbrede programma voor circulaire economie zijn staatssecretaris Sharon Dijksma en minister Henk Kamp erin geslaagd om maar liefst 180 partijen te verenigen rond de aanpak van een toekomstgericht grondstoffenbeleid. Dat is een onmiskenbare prestatie, gelet op de ‘Nederland-brede’ ondersteuning van wat terecht een Nationaal Grondstoffenakkoord heet. Hoewel papier altijd geduldig is, zijn op de valreep van de kabinetsperiode afspraken vastgelegd, waar geen van de ondertekenaars onderuit kan zonder aanmerkelijk gezichtsverlies. Recycling en hergebruik zijn de trefwoorden waar alles om draait. Dat zijn overigens geen nieuwe termen of begrippen. Kijk maar naar de Wet Milieubeheer en naar de Landelijke Afvalbeheerplannen LAP 1, LAP 2 en LAP 3. Wel nieuw is de ruime instemming van instellingen en organisatie van velerlei komaf, van markt tot overheid en wat daartussen ligt. De VNG doet mee, en ook het georganiseerde bedrijfsleven via VNO-NCW en MKB-Nederland. De brancheorganisaties uit de recyclingsector zoals FHG – ook ondertekenaar – FNOI, MRF, VHT en BRBS weten al veel langer, dat recycling en hergebruik de bouwstenen zijn voor een nieuwe, anders ingerichte economische orde. Dat was jaren geleden al duidelijk geworden, onder meer door onderzoek van Ernst Worrell. De Utrechtse hoogleraar toonde destijds ‘glashard’ aan, dat recycling van afval, in het bijzonder plastic, een forse bijdrage levert aan de vermindering van CO2-uitstoot. Hergebruik van secundaire grondstoffen vergt immers aanzienlijk minder energie dan de opwerking van primaire grondstoffen tot de z.g. ‘virgin materials’. Recycling en hergebruik zijn ook essentiële stappen voor de omschakeling naar een circulaire economie, met een zichtbare koppeling naar verantwoorde ecologie. Het anders denken over grondstoffen en afval – een terechte lijn van het akkoord – is evenmin nieuw. Bestrijding van de wegwerpcultuur was in 1979 al een van de drijfveren van de motie Lansink c.s.: de grondslag voor de latere afvalhiërarchie. Wel nieuw is de grote belangstelling en brede ondersteuning van de nieuwe, op circulariteit gerichte aanpak. Dat bewijst de massieve ondertekening, ook door dat deel van het bedrijfsleven dat in de jaren negentig de Ladder van Lansink nog in de fik wilde steken. Naast de lagere overheden hebben ook de vakbeweging, diverse milieuorganisaties, financiële partijen en onderwijsinstellingen de afspraken van het akkoord ondertekend. Zelfs startups zijn van de partij, hopelijk als aanjager van de broodnodige vernieuwing. Het Nationaal Grondstoffenakkoord is meer dan een intentieverklaring, misschien zelfs een inspanningsverplichting, al was het alleen al omdat binnen een half jaar na de woorden de (eerste) daden volgen. Dan komt een deel van de ondertekenaars met concrete plannen voor voedsel, biomassa, kunststoffen, maakindustrie, bouw en consumptiegoederen. Of het (dan nieuwe?) kabinet (financiële) beleidsinstrumenten gaat inzetten om haalbare plannen werkelijkheid te laten worden, blijft even onzeker als de aard van de instrumenten. Het toeval wil wel, dat op de dag van de ondertekening van het Grondstoffenakkoord de milieucommissie van het Europees Parlement het Circulaire Economie Pakket van de Eurocommissie behoorlijk heeft aangescherpt. Dat moet een opsteker zijn voor alle akkoord-partijen, vooropgesteld dat de Europese Commissie de aanscherping overneemt. (MRB-Februari 2017)