Vooruitgangsgeloof

Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen, zo heette het destijds in kringen waar een gemengd huwelijk uit de boze was. Zou dat even gevleugelde als veelal onware gezegde ook gelden voor het geloof in de ideologische maakbaarheid van de samenleving, en het geloof in de onbegrensde mogelijkheden van de technologie: twee varianten op het vooruitgangsgeloof, die vandaag opgeld doen, binnen en buiten de politieke arena. Neem de ontegenzeggelijke opmars van het circulair economisch denken. Of denk aan het gemak waarmee in de wereld van transities en innovaties het begrip disruptie ingang heeft gevonden. In gewone taal heet dat ontwrichting. Een disruptieve innovatie is de ontwikkeling van een nieuw product, bij voorbeeld een elektrische auto. Of een nieuwe dienst zoals betalen met een smartphone. Disruptie geeft in een betrekkelijk korte tijd tot dan toe machtige spelers het nakijken. De eigenaren van de ‘vuile’ kolencentrales kunnen erover meepraten, ook al doen zij dat te weinig. Wie de ontwikkelingen op het Haagse Binnenhof volgt, weet intussen dat de Nederlandse politici disruptie niet vreemd is. Hoe is anders te verklaren, dat binnen enkele weken uitgesproken wordt, dat op afzienbare termijn alle kolencentrales – ook de gloednieuwe met hoog rendement – gesloten moeten worden en alle auto’s, die op fossiele energie rijden, uitgebannen. Disruptief denken is kennelijk gemakkelijker dan het waarborgen van een zorgvuldige aanpak van het klimaatvraagstuk, de feitelijke ‘driver’ achter de niet-fossiele elektrificatie van het wagenpark. Op een website uit Almen, waar Jan en alleman hun ideeën mogen spuien over circulaire economie, schreef iemand: minder mensen. Zou hij een van de weinige mensen zijn, die weet dat hij zelf ook CO2 produceert, en niet vuil genoemd wil worden? Maar dat terzijde. Wat mij meer bezig houdt is de vraag naar het wezen van het vooruitgangsgeloof, de spanning tussen maakbaarheid en technologie, temeer omdat die spanning ook zichtbaar wordt in de discussies over de haalbaarheid van allerhande kringloopmodellen. Sommige – gelukkig niet alle – gangmakers van de circulaire economie willen nog weleens afgeven op de afvalhiërarchie, de voorkeursvolgorde voor het doelmatig afvalbeheer, die alom bekend staat als de Ladder van Lansink. Dat model draagt te zeer de kenmerken van de lineaire economie, aldus de profeten van de perfecte, dus oneindige kringloop. Zij vergeten dat een perpetuum mobile onhaalbaar is. De Toren van Babel zou nooit tot de hemel reiken, evenmin als het supersonisch vliegtuig, dat wel van de grond kwam maar geen succesvol businessmodel opleverde. Erkend moet worden, dat ook de circulaire economie haar grenzen kent. Is die erkenning eenmaal aanwezig, dan volgen vanzelf de daden. De afvalenergiecentrales zijn nog niet in het schootsveld van de disruptieve politiek gekomen. Dat is maar goed ook. Want de doorlevering van afvalwarmte en de opwerking van bodemassen – met als recent voorbeeld de ‘urban mining’ activiteiten van AEB, het Amsterdamse Energie Bedrijf – zetten meer zoden aan de dijk dan fraaie, maar onhaalbare wensdromen in het politieke domein. Vooruitgangsgeloof blijft nodig. Maar de werkers in de wijngaard wisten en weten wat te doen staat, zelfs in een onzekere toekomst.

(RMB: april 2016)