Wie in de Dikke van Dale het woord hernieuwbaar opzoekt, komt tot de ontdekking dat deze merkwaardige term een leenwoord is, afkomstig van het Franse ‘renouvelable’ en het Engelse ‘renewable’. Geschikt voor hergebruik, zo leert het befaamde woordenboek, dat terecht de verbinding legt met grondstoffen. De relatie met energie ligt minder voor de hand. Toch wordt die koppeling vaak gelegd, zelfs in officiële documenten. Kennelijk klinkt hernieuwbaar beter dan duurzaam, dat een min of meer permanente werking suggereert. Uwiki, een tamelijk onbekende internet-encyclopedie van transities en aanverwante onderwerpen beweert, dat hernieuwbare energie energie is, die opnieuw gebruikt kan worden. Die stelling is onhoudbaar, omdat energie meestal wordt omgezet in licht, warmte of beweging. Zou energie tijdelijk of blijvend worden opgeslagen, dan zou het etiket ‘hernieuwbaar’ passend zijn. Hoe het ook zij: hernieuwbare energie heeft zich naast hernieuwbare grondstoffen een plaats verworven in het bestuurlijk jargon. Insiders weten intussen, dat met het onmiskenbare leenwoord feitelijk energiebronnen worden bedoeld: zon, wind, water, bodem en biomassa, naast – maar marginaal – benutting van buitenluchtwarmte via warmtepompen en opvangen van warmte uit net gewonnen melk. Het CBS, dat jaarlijks een uitvoerige rapportage verzorgt over hernieuwbare energie in Nederland, meldde onlangs, dat in 2013 het belang van hernieuwbare energie niet is toegenomen. De relatieve omvang bedroeg slechts 4,5 % van het totale Nederlandse energieverbruik, ongeveer evenveel als in 2012. Opvallend is wel, dat in 2013 het verbruik van hernieuwbare warmte wel toenam, zelfs met bijna 10 % tot een totaal van 43 petajoule. Die fraaie toename is voor een belangrijk deel te danken aan moderne afvalverbrandingsinstallaties, die stoom leveren aan industriële complexen en aan stadsverwarmingsprojecten. Ik teken daarbij wel aan, dat de import van buitenlands afval een (tijdelijke?) bijdrage levert aan de toename van de warmteproductie. Aangezien circa 50 % van het huishoudelijk en bedrijfsafval van biogene oorsprong is, tellen de cijfers van AVI’s slechts voor de helft mee in de warmte-statistieken. Ondanks de grote politieke en publieke belangstelling voor zon- en windenergie is en blijft biomassa – verbranding van houtsnippers in centrales, verbruik van biobrandstoffen voor vervoer en benutting van warmte van AVI’s – het fundament onder het huidige beleid voor hernieuwbare energie. Dat geeft te denken en te doen, niet alleen voor de partijen, die een jaar geleden onder veel belangstelling het achteraf waarschijnlijk onhaalbare Nationaal Energieakkoord afsloten, maar ook voor de gangmakers en fans van het klimaatbeleid, die al jaren pleiten voor een forse CO2-reductie. Verbranding van biomassa gaat immers hoe dan ook gepaard met uitstoot van CO2. En opstoken van biogeen materiaal, dat een ander en beter tweede of derde leven is gegund – denk aan hout of kunststoffen – belemmert de circulaire economie. Hernieuwbare energie roept een spanningsveld op, dat al eerder zichtbaar werd in de discussie over economie en ecologie, en over grondstoffenbeheer en klimaatbeleid. Hopelijk helpt een innovatieve benadering van de voorkeursvolgorde – recycling boven verbranden – de samenleving uit de brand. Milieubewuste taalvorsers kunnen zich intussen buigen over de vraag, wat het verschil is tussen vernieuwen en hernieuwen. (2014.6)