De kringloopfilosofie maakt school. Circulaire economie wordt om in termen van de sociale media te spreken ‘trending topic’. Dat wil nog niet zeggen, dat de overgang van het lineair- naar een circulair economisch systeem een eenvoudige opgave is. Integendeel. Of alle beleidmakers en politici dat beseffen mag worden betwijfeld. In kranten en tijdschriften verschijnen immers regelmatig optimistische berichten, commentaren en opinies over de komende transitie naar een echte, soms zelfs volledige kringloopeconomie. De wens is kennelijk de vader van de gedachte, ook bij de Europese Commissie, die in 2007 nog een nevenschikking van recycling en verbranding voorstond. Welingelichte kringen lieten onlangs weten dat ‘Brussel’ hogere ambities nastreeft bij de bevordering van de circulaire economie. In 2030 zou het gemiddelde recyclingpercentage moeten zijn verdubbeld naar 70%. In datzelfde jaar zou in Europa een algemeen stortverbod van kracht moeten zijn. Weliswaar konden Antonio Tajani en Olli Rehn, de (nu bijna-ex) commissarissen voor industrie en economische zaken, zich niet vinden in de kennelijk te vergaande voorstellen van Janez Potocnik, hun ambitieuze collega die tot voor kort de milieuportefeuille beheerde. Maar dat neemt niet weg, dat het politieke draagvlak voor de kringloopeconomie groeit, ook in het Europese Parlement, dat al in 2007 en 2008 het voortouw nam bij de aanscherping van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Intussen klemt wel de vraag of een snelle en volledige overgang van het lineaire naar het circulaire model haalbaar is, nu de globalisering een pittige rol is gaan spelen. Afgezien nog van de eindigheid van sommige materialen, componenten en producten stelt bovendien de vrije markt haar eigen eisen en voorwaarden. De vaak bepleite overgang naar een ‘lease society’ is in diverse sectoren mogelijk, maar stuit elders ongetwijfeld op praktische bezwaren. Tel daarbij de keuzevrijheid van consumenten, en duidelijk wordt dat niet iedere burger zich het eigendomsrecht zal laten afnemen, terwijl producenten wijzen op de hen toegewezen verantwoordelijkheid. Wil de circulaire economie geen loos begrip worden, en evenmin een toverformule, dan zal nog veel moeten gebeuren in nagenoeg alle domeinen van het maatschappelijk gebeuren: fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek, ontwerp en de productie van (nieuwe) materialen en producten, ontwikkeling van sturingsinstrumenten, en niet op de laatste plaats bij het (her)gebruik van al wat de samenleving nodig heeft om te kunnen functioneren. Zonder preventie en producthergebruik komt de circulaire economie niet van de grond. En bij de verruiming van recycling en hergebruik moet ‘downcycling’ zo veel mogelijk vermeden worden. Voorts vergt de grotere nadruk op ‘biobased economy’ – voor nogal wat mensen het aanknopingspunt voor natuurlijke kringlopen – een open oog voor de spanning met het voedselvraagstuk. Ook de ongelijke verdeling van de mondiale welvaart wordt bij de discussies over circulaire economie vaak over het hoofd gezien. De map met huiswerk voor de nieuwe Europese Commissie en voor alle aanhangers van de circulaire economie – wie is dat eigenlijk niet – is intussen goed gevuld. Het wachten blijft op concrete, haalbare en uitvoerbare voorstellen zonder het draakvlak voor de ‘trending topic’ van de circulaire economie aan te tasten. (2014.5)