In het politiek versplinterde krachtenveld delven consistentie en geloofwaardigheid het onderspit tegenover geldzucht en pragmatisme. De (tijdelijk?) met D66, CU en SGP versterkte coalitie heeft een financieel kader bijeen gesprokkeld, dat enige rust op het Binnenhof moet brengen. Het draagvlak onder de senatoren blijft weliswaar beperkt tot een meerderheid van een zetel. Daar staat tegenover, dat de wonderlijke coalitie van letterlijk en figuurlijk ‘uiteenlopende’ partijen het beeld van een breed midden oproept. Dat is een gunstig teken aan de wand van onzekerheid. Bedenkelijker is het fiscale zig-zag-beleid, waarmee de afvalsector wordt geconfronteerd. Onder het even dankbare als onwerkelijke mom van de vergroening van het belastingstelsel wordt de per 1 januari 2012 afgeschafte stortbelasting weer ingevoerd en de belasting op leidingwater verhoogd. De vereenvoudiging van het belastingstelsel en de relatief geringe opbrengst van de stortbelasting waren twee jaar geleden argumenten voor afschaffing van het instrument, dat zijn waarde voor het materiaalketenbeheer wel had bewezen. Een jaar later werd ook de verpakkingenbelasting ondanks het evenzeer bewezen nut, met nagenoeg dezelfde argumenten uit het te simpele leerboek van de kosten-baten-analyse verwijderd. De recyclingsector betreurde destijds het verlies aan fiscale sturingsinstrumenten voor de alom aanvaarde voorkeursvolgorde. De enkelingen, die in 2011 en 2012 het schrappen van de stort- en verpakkingenbelasting toejuichten, komen nu van een koude kermis thuis. Hoe het ook zij: de stortbelasting is terug, en nog structureel ook. Volgens de nieuwe begroting van het tweede gedoogkabinet Rutte moet de stortbelasting in 2014 ongeveer 25 miljoen euro opbrengen, maar in de jaren daarna 100 miljoen. Storten van afval blijft voor de schatkist dus bittere noodzaak, terwijl het kabinet eerder heeft uitgesproken een duurzaam materiaalketenbeheer te zullen nastreven. De beleidslijnen staan dus haaks op elkaar. Bovendien levert de stortbelasting geen bijdrage aan vergroening als zodanig, wanneer afvalstoffen worden gestort, die geen functionele waarde meer hebben. In de begrotingsbrief van minister Dijsselbloem wordt trouwens onomwonden gesteld, dat de vergroening bedoeld is om lastenverlichting – kennelijk een breed gedragen politieke wens – mogelijk te maken. Deze bedenkelijke compensatie is op drijfzand gebouwd, wanneer de afvalverwerkers in de stortbelasting reden zien om de ladder van de voorkeursvolgorde opnieuw te beklimmen. Andere niet bedoelde maar wel mogelijke neveneffecten zijn export en illegale verwijdering van afval. Tel uit het verlies, in financiele zin maar ook in termen van duurzaamheid. De wijze waarop met fiscale instrumenten wordt omgegaan, tekent het wispelturige karakter van het politieke bedrijf, dat nog steeds mank gaat aan een gebrek aan visie en durf. Mantra’s als lastenverlichting en vergroening worden gemakkelijk opgeschreven, maar niet doordacht. Geen wonder dus, dat de Vereniging Afvalbedrijven nu al het risico van een volgende loot aan de boom van de vergroening signaleert: de invoering van een verbrandingsbelasting, die al in enkele tegenbegrotingen is opgenomen. Ook dat uit oogpunt van preventie, hergebruik en recycling even denk- als ondankbare instrument vergt een heldere, eenduidige koers, waarbij de opbrengst beschikbaar blijft voor de sector. Die wens blijft de vader van een al oude gedachte. (2013.7)