Na maanden zwoegen en zweten is dan eindelijk het Nationaal Energieakkoord bekrachtigd: een overeenkomst tussen maar liefst veertig partijen waaronder – zij het afstandelijk – de overheid. De afspraken ogen op het eerste gezicht aardig en haalbaar: een jaarlijkse energiebesparing van gemiddeld 1,5 %, een toename van hernieuwbare energieopwekking van 4% in 2013 naar 14 % in 2020 en 16 % in 2023. Maar bij de ondertekening van het akkoord moest al worden meegedeeld, dat het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Economisch Instituut voor de Bouw twijfelen aan de haalbaarheid van de doelstellingen. Doorrekening van het Energieakkoord leerde ook, dat veel afspraken verdere uitwerking behoeven. Ook de kwaliteit van de overeengekomen borging staat niet vast. Anders gezegd: namen de ondertekenaars een inspannings- of een resultaatverplichting op zich? Het antwoord op die vraag blijft mistig zolang de ambities – een energiebesparing van 100 Peta joule (PJ) in 2020 – schril afsteekt bij de 60 PJ, het cijfer van de actuele berekeningen. De belofte dat partijen bij het niet halen van de doelstelling aanvullende maatregelen zullen verkennen en vaststellen is een te gemakkelijk doekje voor het bloeden bij een akkoord, dat te veel op ‘greenwashing’ lijkt. Toegegeven: het sluiten van een akkoord tussen partijen met zoveel verschillende belangen is een unieke prestatie. Maar naast het draagvlak, telt ook het nu nog onzekere resultaat. Wie de lange lijst met ondertekenaars doorneemt, mist trouwens dat deel van het bedrijfsleven, dat ook veel met energie te maken heeft, niet rechtsreeks maar toch op een wijze, die niet misverstaan kan worden. Zelfs wanneer in de afvalketen bewerken en verwerken anders worden ervaren en beoordeeld dan eindverwerking, dan nog klemt de vraag waarom de Vereniging Afvalbedrijven (VA) en de Federatie Herwinning Grondstoffen (FHG) niet bij het Energieakkoord zijn betrokken. De VA zou ongetwijfeld het een en ander naar voren hebben gebracht over de bijdrage van de afvalverbrandingsinstallatie aan de energiewinning in de vorm van elektriciteit en warmte en over de toenemende betekenis van moderne vergisters. De FHG zou de aandacht gevestigd hebben op de betekenis van recycling, zowel voor het tegengaan van grondstoffenschaarste als voor energiebesparing. Andere partijen zouden wellicht aan de VA gevraagd hebben in welke mate de vollast van de AVI’s – met name door de import van buitenlands afval – de emissies van CO2 negatief beïnvloeden. Het antwoord van de rentabiliteit van de AVI’s zou wellicht voldoende hout gesneden hebben, los van de uitgespaarde houtsnippers. Intussen moet de afwezigheid van de afval- en recyclingsector bij de totstandkoming van het Energieakkoord ernstig worden betreurd. Bij de tien pijlers van het akkoord – samengevat: energiebesparing in de gebouwde omgeving, hernieuwbare energieopwekking, decentrale duurzame energie, optimalisering energietransportnetwerk, systematiek van emissiehandel, Carbon Capture (CCS) voor kolencentrales, mobiliteit en transport, werkgelegenheid en scholing, stimulering van export en financiering van duurzame investeringen – zouden (extra) pijlers van ‘waste to energy’ en ‘recycling’ niet hebben misstaan, vooral in relatie tot grondstoffenschaarste en circulaire economie. Een in meer opzichten gemiste kans, want recycling is duurzamer dan de partijen van het te magere Energieakkoord beseffen. (2013.6)