Toeval brengt soms in eenzelfde week publicaties aan het licht, die op het eerste gezicht weinig of niets met elkaar te maken hebben. Want welke lezer ziet meteen het verband tussen het Jaarverslag 2012 van de Raad van State – voor de eerste keer uitgebracht onder supervisie van Piet Hein Donner – en ‘Sturen op de afvaleuro’, een beschouwing van Pieter van den Brand in GRAM, Vakblad Gemeentereiniging & Afvalmanagement, het bekende tijdschrift van de NVRD. Dat artikel gaat over de afvalstoffenheffing, een financieel instrument, waarmee gemeenten hun afvalbeleid financieren. Welnu, dat verband betreft de zorgen van de Raad van State voor de ontwikkeling van de overheidsfinanciën in het algemeen en de lastendruk voor burgers en bedrijfsleven in het bijzonder. Het pleidooi van de vicevoorzitter van de Raad van State om de lasten te verlagen[1] raakt ook de afvalstoffenheffingen, die weliswaar niet in de algemene middelen terecht komen – zoals de OZB – maar wel bijdragen aan de lastendruk. Terug naar de GRAM-auteur, die na een rondgang langs diverse gemeenten duidelijk het grillige karakter van de afvalstoffenheffing aantoont. Dat hier en daar een deel van opbrengst van de onroerend zaakbelasting wordt gebruikt om het afvalbeleid te bekostigen lijkt minder relevant dan de grote verschillen in de toepassing van de afvalstoffenheffing zelf. Ik denk niet zozeer aan de verhoging of verlaging van de heffing – zonder zicht op de absolute cijfers is een oordeel moeilijk te geven – maar wel aan het al dan niet toepassen van Diftar, het gedifferentieerde tarief op basis van de aangebonden hoeveelheden afval. Ook de reikwijdte en de grondslagen van de afvalstoffenheffing tonen forse verschillen, die niet altijd verklaarbaar zijn. Voeg aan deze reeks facetten ook nog de opbrengst toe van de materialen en reststoffen, die voor hergebruik in aanmerking komen, en duidelijk wordt dat een helder beeld van kosten en baten noodzakelijk is. Daarbij klemt ook de vraag naar een faire kostentoerekening en – zij het met meer aarzeling – het draagkrachtbeginsel. Gemeenten kunnen immers moeilijk inkomenspolitiek gaan voeren. Maar rijksoverheid en gemeenten beseffen nog te weinig, dat sommige financiële beleidsinstrumenten – denk aan de BTW maar ook de afvalstoffenheffing – sommige groepen onevenredig raken. Natuurlijk is de ene gemeente de andere niet. Verschillen in heffingen, zelfs in systematiek kunnen noodzakelijk zijn, en bij transparant beleid ook aanvaardbaar. Datzelfde geldt voor de tegenwaarde van de een- of meervoudig herbruikbare afvalstromen. Eenvormigheid in belastingen en heffingen zou ook de eigen verantwoordelijkheid van de lokale overheden uithollen. Maar dat alles neemt niet weg, dat het draagvlak voor een breed aanvaard afval- en recyclingbeheer gediend is met een zo transparante systematiek van heffingen, en een optimale verantwoording van de financiële middelen die vrijkomen uit de bewuste participatie van de bevolking aan – waar mogelijk – gescheiden afvalstromen. De afvalstoffenheffing is inderdaad een sturingsinstrument, geen doel op zich maar wel een adequaat middel, dat veel stuurmanskunst vergt om een doelmatig afvalbeheer te waarborgen zonder toename van de lastendruk. (2013.3)