Moet een parlementariër tegenwoordig fiscalist zijn? Of doorwrocht kenner van het Europese recht? Of beide, nu Brussel steeds meer in de melk te brokkelen heeft? Zelfs insiders zullen die vreemde vragen met ja beantwoorden na bestudering van het dossier van de verbrandingsbelasting: een toch al omstreden heffing, die in 2015 is ingevoerd om het verbranden van huishoudelijk en bedrijfsafval te ontmoedigen. De afvalsector was overigens lange tijd verdeeld over de belasting, waarvan de opbrengst zoals gebruikelijk in de staatskas terecht komt. Onder druk van het bedrijfsleven regelde de Tweede Kamer, dat ook bij export van brandbaar afval belasting moest worden betaald. Het argument van het gelijke speelveld, dat bij Europese zaken meestal van stal wordt gehaald, leek steekhoudend. Heffing voorkomen door afval over de grens te brengen verdient beloning noch schoonheidsprijs. Maar zoals gebruikelijk bij fiscale aangelegenheden moesten voor de verbrandingsbelasting uitzonderingen worden toegestaan. Via amendering bezorgde de Tweede Kamer exporteurs van afval, waarmee duurzame energie kan worden opgewekt, vrijstelling van de exportheffing. Houtsnippers, rioolslib en ander ‘duurzame-energie-rijk’ afval moest onbelast de grens kunnen passeren, zo luidde de redenering. De wetgevers – de staatssecretaris maar ook de Kamerleden – hadden buiten de waard van de harmonisatie gerekend. De in Nederland gebruikelijke uitzonderingen staan kennelijk op gespannen voet met het Europese recht. De exportheffing wordt daarom met terugwerkende kracht op nul gesteld.
De verwachtingen waren te optimistisch, en de werkelijkheid weerbarstiger dan in den Haag werd gedacht. Duurzame energie is kennelijk geen toverwoord, en harmonisatie nog geen gemeengoed. Intussen blijven de bedrijven zitten met afval, waarvan de export niet lonend is zonder de al ingecalculeerde vrijstelling. Er zit niets anders op dan verbranding in Nederland. De gemiddelde burger zal zich daarover minder opwinden dan over de import van afval uit Engeland en Italië. Benut de capaciteit van de Nederlandse ovens – hoor ik hem zeggen – en incasseer het nevenvoordeel van de warmteproductie. Vergroening van het belastingstelsel blijft overigens een moeizame opgave, ook in Europa zolang de lidstaten het oneens blijven over de kleur. Er zijn vele kleuren groen, zo lijkt het. In de reeks ‘Occasional Studies’ publiceerde De Nederlandse Bank onlangs een lezenswaardig rapport, getiteld ‘Tijd voor transities – een verkenning van de overgang naar een klimaat-neutrale economie’. Hoewel de afvalsector ondanks de bijdrage aan elektriciteitsopwekking en warmtelevering niet in de studie is meegenomen, verdient het rapport meer dan welwillende aandacht. De auteurs wijzen namelijk ook op de problematiek van coördinatie en harmonisatie. ‘Een efficiënte vormgeving van het energiebeleid wordt bemoeilijkt door de noodzaak tot internationale coördinatie’ aldus DNB, die de noodzaak van een ‘level playing field voor internationaal concurrerende bedrijven onderstreept. Daartoe is internationale coördinatie geboden, juist vanwege de de grensoverschrijdende effecten van energieproductie en energieverbruik. Afvalverbranding van kan daar in een adem aan worden toegevoegd. Maar Europese coördinatie blijft moeilijk, zolang de prioriteiten van de lidstaten verschillen, of het nu om de energiemix, de toelaatbare CO2-emissies of het afvalbeheer gaat. Het is een schrale troost voor de staatssecretaris en zijn medewetgevers, die te gemakkelijk over uitzonderingen op de regel dachten? Uitzonderlijk? Wellicht.