De Europese afval- en recyclingsector ontving onlangs de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie, die de ontwikkeling van de circulaire economie een steun in de rug moeten geven. Frans Timmermans en Karmenu Vella, de EC-leden, die de pittige plannen van voorganger Janez Potocnik vrij snel na hun aantreden introkken, riepen gemengde gevoelens op maar wekten tegelijk verwachtingen bij de aankondiging van een ambitieuzer project. Zij maakten in interviews duidelijk, dat zij meer heil verwachten van een samenhangend pakket aan maatregelen, met circulaire economie als drijvende kracht. Over de inhoud lieten zij zich in het Europees Parlement niet uit, daarbuiten evenmin. Geen wonder dus, dat in- en outsiders reikhalzend uitzagen naar het nieuwe ‘circulaire-economie-pakket’ dat op 2 december 2015 werd gepubliceerd. Met dat pakket moesten Vella en Timmermans het gelijk van hun koerswijziging bewijzen. Dat is maar ten dele gelukt. Het kader is weliswaar verbreed, maar de doelstellingen zijn verlaagd. Een aspect, dat ook onderbelicht blijft, is de inpassing van afvalverbrandingsinstallaties in het ‘frame’ van de circulaire economie. De Nederlandse afvalenergiecentrales (AEC’s) dragen met de levering van duurzame elektriciteit op eigen, feitelijk ook specifieke wijze bij aan verduurzaming van het energiebeleid. Bovendien wordt bij enkele bedrijven via vergisting geproduceerd groen gas in de eigen regio ingezet als brandstof voor openbaar vervoer. Natuurlijk is discussie mogelijk over de vraag of elektriciteit van AEC’s een even groen etiket verdient als stroom van windmolens of zonnepanelen. Bij verbranding van biomassa of afval komt immers CO2 vrij, dat theoretisch wel maar praktisch niet volledig in nieuwe biomassa wordt omgezet. Maar de korte kringloop van CO2 uit afval of biomassa rechtvaardigt een hogere plaats op de CO2-ladder dan bruin- of steenkool: fossiele energiedragers, waarvan de kringloop bij lange niet gesloten kan worden. De CO2-emissie per opgewekt kilowattuur is bij afvalverbranders dus lager dan bij klassieke elektriciteitscentrales. Dat de AEC’s voor ongeveer een vijfde deel bijdragen aan de productie van duurzame elektriciteit en gas is dus mooi meegenomen. Maar doorslaggevend voor een ‘over all’ beoordeling is het antwoord op de vraag, of ook de restwarmte nuttig wordt toegepast. Afvalverbranders kunnen in beginsel die restwarmte kwijt aan stadsverwarmingsprojecten. Wordt bovendien CO2 afgevangen en doorgeleverd aan kassen voor de groei van groene gewassen, dan wordt de koolstof-kringloop voor een deel gesloten. Van een volledige sluiting is nog geen sprake, maar vergroening wordt wel waargemaakt. Daarom klemt de vraag of via een getalsmatig criterium getoetst kan worden in hoeverre een proces of product voldoet aan de doelstellingen van de circulaire economie. Tot nu toe is in de discussies over circulaire economie een dergelijk criterium nog niet aan de orde gesteld. Toetsing aan een CO2-criterium via een echte CO2-voetafdruk kan een brug slaan tussen materiaalketenbeheer en klimaatbeleid. Bij de uitwerking van de nieuwe voorstellen en actiepunten zou ook dit aspect moeten worden betrokken, juist omdat de ene kringloop de andere niet is. Dan kunnen ontwikkeling en toepassing van materialen, producten en processen, die passen in een eenduidig en consistent circulair-economisch kader, wellicht versneld worden. (RMB december 2015 – geactualiseerd)