Bestuurscultuur

Het tussentijds opstappen van twee demissionaire bewindspersonen heeft tot enige beroering geleid, in politieke kringen maar ook daarbuiten. Dat laatste is eigenlijk niets nieuws, omdat sociale media tegenwoordig een grotere publieke arena vormen dan krantenpagina’s met opinies en ingezonden brieven. Toch lieten insiders – politieke commentatoren en staatsrechtgeleerden – zich niet onbetuigd met hun kritiek op (nu ex-) VVD-minister Cora van Nieuwenhuizen, die op 1 oktober 2021 voorzitter werd van de Vereniging Energie-Nederland, de branchevereniging voor grote energiebedrijven. Staatssecretaris Stientje van Veldhoven (D66) stapte al drie maanden eerder op om te gaan werken bij het World Resources Institute (WRI), een duurzaamheidsorganisatie die actief is op het terrein van duurzame voedselproductie en energievoorziening. Pikant is, dat het WRI in de afgelopen vijf jaar in totaal 1,7 miljoen euro kreeg van het ministerie, waaraan Van Veldhoven verbonden was: een omgekeerde vertaling van het gezegde ‘Wiens brood met eet, diens woord men spreekt’. De critici hekelen de plotselinge overstap van Cora van Nieuwenhuizen naar het bedrijfsleven vanwege de grote kans op belangenverstrengeling vanwege haar voorkennis. De voormalige minister zou beschikken over interessante informatie, omdat zij betrokken was bij de opstelling van de Rijksbegroting 2022. Leiders van andere sectoren en bedrijven, die actief zijn op het brede terrein van energie- en klimaatbeleid, ontberen die informatie. 

De carrièrewisseling van staatsecretaris van Veldhoven is minder spectaculair, maar roept ook vragen op over de informele toegang tot ambtenaren. Niet voor niets is enkele jaren geleden een z.g. afkoelingsperiode afgesproken en zelfs in een officiele circulaire vastgelegd. Maar die afsprakenlijst is intussen geruisloos uit de ministeriele boekenkasten verdwenen, en ook naar de geest niet gehanteerd. Na de mededeling van premier Rutte dat ex-bewindslieden, die in hun nieuwe functie belangen behartigen op het beleidsterrein van hun voormalige ministerie als lobbyist onaanvaardbaar zijn, was de kou uit de lucht. Opvallend is wel, dat de secretaris-generaal van het betreffende departement een uitzondering op het twee jaar durende lobbyverbod mag toestaan. Intussen klemt – vooral tegen de achtergrond van de discussie over de bestuurscultuur en de oorzaken daarvan – wel de vraag: wat is nu erger: de mogelijkheid van belangenverstrengeling door gebruik te maken van opgebouwde kennis en het verworven netwerk, of het voortijdig vertrek van bewindslieden, in al dan niet demissionaire status. 

Op de keper beschouwd is de voortijdige aanvaarding van een ‘functie elders’ –inmiddels ook een belaste term – het weglopen voor verantwoordelijkheid. Natuurlijk: de zekerheid van een nieuwe baan is voor bewindslieden een wenkend perspectief, de onzekerheid over de politieke toekomst niet. Maar waarom konden de nieuwe werkgevers – in het geval van Cora van Nieuwenhuizen en Stientje van Veldhoven VEN en WRI – niet enkele maanden wachten op hun aanwinsten? Waarom konden zij geen tijdelijke voorziening treffen om een later onbesproken overstap mogelijk te maken? Dan zou van overheidswege soepeler kunnen worden omgegaan met het thema van de belangenverstrengeling. Het is toch in ieders belang, dat de interactie tussen overheid en bedrijfsleven gebaseerd is op onderling vertrouwen en openheid, en niet op wantrouwen en geslotenheid. Allerlei verboden en voorschriften zouden dan onnodig zijn: een aanzet voor de alom bepleite vernieuwing van de bestuurscultuur.

[Column RMB 2021.6 – sep-oct 2021)