De Europese verkiezingen lijken weinig mensen te beroeren. De kandidaten voor een van de weinige zetels in het Europees Parlement doen ongetwijfeld hun best, maar van stevige campagnes is geen sprake en evenmin van pittige discussies over de betekenis van Europa voor Nederland. En omgekeerd natuurlijk. In tegenstelling van wat nationalisten en populisten – zoals quasi-wetenschapper Thierry Baudet – beweren, is Nederland in meer opzichten gebonden aan en verbonden met Europa. Tegen die achtergrond is het verbazingwekkend, dat de traditionele en tot voor kort brede volks- en middenpartijen als CDA, PvdA en VVD tegenwoordig een tweeslachtige en daardoor onduidelijke positie innemen, wanneer de toekomst van Europa in het geding is. Nog niet zo lang geleden waren juist in deze partijen de gangmakers voor een zo niet verenigd dan toch verbonden Europa te vinden. Vrij verkeer van mensen, goederen en diensten: dat sprak liberalen, christendemocraten en sociaaldemocraten aan. Het CDA kon bovendien wijzen op de bindende kracht van het christendom, terwijl PvdA en VVD nadrukkelijk wezen op het belang van economie, werkgelegenheid en de vrijheid van het handelsverkeer. De betekenis van een gelijk speelveld werd keer op keer gehoord, ook wanneer de relatie tot het nationale politieke bedrijf wat moeilijker te plaatsen was. De tijden zijn (of lijken?) intussen veranderd. Kiezers, die van hun partijen en kandidaten een ondubbelzinnig ja voor Europa willen horen, zijn feitelijk aangewezen op D66 en GroenLinks. De neeknikkers kunnen op de uiteinden van het politieke spectrum terecht, waar SP weinig en PVV niets zien in supranationale machtsvorming. Hoe de tegenstanders van de Europese verbondenheid de geïsoleerde positie van een ‘natiestaat’ zien, is trouwens allerminst duidelijk. Het nee tegen Europa lijkt meer ingegeven door de al dan niet bewuste exploitatie van onvrede onder burgers dan door een heldere visie op de problematiek van vandaag en morgen. Het immigratievraagstuk hoort daar ongetwijfeld bij, maar is toch ondergeschikt aan andere spanningsvelden. Denk maar aan de driehoek onderwijs, onderzoek en innovatie in internationaal verband, aan het thema van werkgelegenheid, zorg en vergrijzing of aan het moeilijk beheersbare spanningsveld van economie en ecologie. Ik denk in het bijzonder aan de noodzaak van een duurzame en stabiele energievoorziening. De totstandkoming van een ‘European Energy Charter’ verdient daarom de hoogste prioriteit. De aanpak van al deze vraagstukken vergt nationaal en internationaal een groot draagvlak. Daarom mag en moet van de ‘klassieke’ middenpartijen CDA, PvdA en VVD een eenduidige keuze gevraagd worden voor Europa. Aan angsthazen is geen behoefte, wel aan politici met durf en vertrouwen. Dat laatste woord was niet voor niets de kern van het betoog, waarmee Angela Merkel een jaar geleden aan de Radboud Universiteit Nijmegen haar eredoctoraat aanvaardde. Het staande en ovationele applaus, dat de Duitse Bondskanselier – met ‘Lieber Mark Rutte’ onder haar aandachtig gehoor – in de volle Nijmeegse Sint Stevenskerk ten deel viel, had iedere politicus moeten ervaren om te beseffen, dat de Europese toekomst op vertrouwen gebaseerd moet zijn, niet op angst en onvrede. (Juni 2014)