Theo Elfrink groeide op in Babberich, als middelste zoon van Bernardus Johannes Elfrink (Herwen en Aerdt, 1885-1962) en Catharina Theodora “Catho” Koenen (Herwen en Aerdt, 1885–1965). Het echtpaar kreeg op de Lotjeshoeve negen kinderen. Theo zat op de R.K. Jongensschool Sint Franciscus van Meester Appels. Hij tekende graag, tot ongenoegen van zijn vader die in echt vak een betere toekomst voor zijn zoon zag. Op de Ambachtsschool in Arnhem was de keuze voor het schildersvak een mooie uitweg voor Theo, vooral toen hij marmer schilderen leerde. Na de Ambachtsschool lonkte – ook in Arnhem – de middelbare school voor beeldende kunst en kunstnijverheid van het genootschap Kunstoefening, de latere Academie voor Beeldende Kunsten. Theo’s vader ging uiteindelijk door de knieen voor zijn vasthoudendheid, geholpen door de omstandigheid dat zijn zoon zich door inschrijving bij Kunstoefening aan uitzending naar Duitsland kon onttrekken.
Na zijn afstuderen bleek het kunstenaarschap geen vetpot, maar wel een mooie uitdaging voor de jonge kunstenaar. Een langdurige opdracht bij een Eindhovense krant gaf Theo voldoende inkomsten om in 1948 te kunnen trouwen met Joke Baptista Alberta Maria Appels (1924-2010). Het echtpaar ging in Elten wonen, waar zoon Kees (1950) werd geboren. Eervolle opdrachten van kerkelijke instanties, muurschilderingen maar ook glas-in-loodramen gaven Theo de kans zijn veelzijdig talent te tonen. De contraprestatie (later BKR) regeling gaf vanaf 1950 meer ruimte, ook om in Nuenen te gaan wonen, waar dochter Karin (1951) werd geboren, maar Kees in 1953 overleed. De jonge ouders verdreven hun verdriet door te verhuizen naar het Rijk van Nijmegen. Zij betrokken het roze huis op de Ravenberg in Beek: de plaats waar zoon Bart (1954) en dochter Willeke (1958) het levenslicht zagen. Karin en Bart zouden de voetsporen van hun vader volgen. Theo bleef de gemeente Beek–Ubbergen trouw tot zijn overlijden op 31 mei 2014: triest gevolg van verwondingen, die hij had opgelopen toen hij bij het oversteken van de Provincialeweg bij Beek op zijn fiets door een auto werd aangereden.
Nijmegen werd de plaats waar Theo zijn faam als bevlogen kunstenaar volledig waarmaakte. In 1964 mocht hij van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen tot wederopzegging de afgekeurde woning in de pijler van de spoorbrug gebruiken als atelier. In de Gouden Leeuw in de Lange Hezelstraat en de City Bar onderaan de Houtstraat ontmoette hij kunstenaars, die in de Benedenstad hun atelier hadden. Zijn betrokkenheid bij de lokale kunstscene droeg evenzeer bij aan Theo’s verbondenheid met Nijmegen als zijn docentschap aan de Vrije Academie met zijn karakteristieke devies ‘eerst kijken, dan strijken. Het wekte allerminst verbazing, dat het stadsbestuur hem in 1988 eerde met de pretentieuze Karel de Grote-prijs. Het Rijk van Nijmegen inspireerde Theo tot tal van tekeningen en schilderijen. ‘Vind inhoud, dan volgt de vorm vanzelf’: die woorden leidden hem ook in Duitsland, waar hij regelmatig tekende en schilderde op een boerderij in Mehr, een dorp pal over de grens tussen Millingen aan de Rijn en Kleef. Fietstochten door de Ooypolder en de Duffelt brachten hem naar het boerenerf, dat hem bleef boeien: koeien in de potstal, kalfjes in de weide, maar ook gebruikelijke zaken als deuren, ramen, gereedschap en alles wat ‘natuurlijk’ was, tot gras en modder toe. Intuïtief en creatief vertaalde hij lijnen en verfstreken op papier en linnen in abstracte, harmonische composities.
Theo werkte graag samen met andere kunstenaars aan projecten, die om een meervoudige verbeelding vroegen. Zo trok hij met Jan Hein van Rooij naar de Borinage om oude mijnen in beeld te brengen. Met Jo van Dreumel beleefde hij zijn passie voor slachthuizen, een thema dat hem ondanks zijn liefde voor de natuur toch inspiratie bood. Dichtbij zijn atelier in het bruggenhoofd was zelfs de sluis bij Weurt een dankbaar object voor zijn grenzeloze verbeelding. Theo Elfrink was zijn hele leven de voor iedereen aanspreekbare kunstenaar, bevlogen en bescheiden, creatief en goedgemutst. Hij heeft talloos veel mensen weten te boeien, omdat hij wist hoe een ondeelbaar ogenblik moest vangen en vastleggen. Zijn werk gaat hoe dan ook de eeuwigheid voorbij.
Bronnen
Ellis Frans-Kapma: Theo Elfrink (1923-2014): Korte impressie op www.frans-kapma-foundation.com
Ad Lansink: Beeldspraak – Gesprekken met kunstenaars uit het Rijk van Nijmegen (2006), BnM Uitgevers, Taborhuis
Ben Janssen en Theo Keultjes: Babberich, Betburgh en Baston, Een geschiedenis van bouwen, wonen en werken in het kerkdorp Babberich (2006), Fagus Aalten.
Mondelinge informatie van Karin Elfrink (2021)