Marga Klompé (1912-1986), lerares en politicus

Marga KlompeMargaretha Albertina Maria Klompé werd op 16 augustus 1912 geboren te Arnhem uit het huwelijk van Joannes Petrus Maria Klompé (’s Gravenhage 24 april 1884 – Arnhem 27 oktober 1954) en Ursula Maria Josepha Aloijsa Verdang (Koblenz 13 augustus 1884 – Arnhem, 3 januari 1966). Haar vader was eigenaar van een kleine postpapierfabriek. Het rooms-katholieke gezin bestond uit een zoon (Frans) en vier dochters. Marga Klompé bleef net als haar zusters (Hilde, Elsbeth en Charlotte) ongehuwd. Zij overleed op 28 oktober 1986 in Den Haag.

Marga Klompé bezocht in haar geboorteplaats Arnhem de lagere school en de RK HBS (nu Katholiek Gelders Lyceum), waar al vroeg haar voorkeur voor de bètavakken opviel. Gewapend met het HBS-B-diploma ging zij in 1929 scheikunde studeren aan de Rijksuniversiteit Utrecht. De studie bracht haar aan het twijfelen, niet over de keuze van de scheikunde, wel over het geloof. Ze keerde de Katholieke Kerk de rug toe, maar kwam ook weer terug, als een diepgelovige vrouw die wist wat haar voortaan te doen stond. Dat besef bleek ook uit haar besluit om na haar kandidaatsexamen les te gaan geven op Mater Dei, een bekend meisjeslyceum in Nijmegen. Haar ernstig zieke vader kon haar studie niet langer bekostigen. Lesgeven bleek haar lust en haar leven. Toen in 1949 andere taken op haar pad kwamen, vond zij het jammer, dat zij de school vaarwel moest zeggen. Het leraarschap aan Mater Dei weerhield Marga niet om in 1936 af te studeren bij de bekende fysisch-chemicus Prof. Dr. H.R. Kruyt. Zij promoveerde in 1941 bij haar leermeester op het befaamde van ‘t Hoff-laboratorium op een proefschrift over de uitvlokking van zilverjodidesolen. Marga wilde verder, niet in de wetenschap maar in de praktijk van het gewone leven. Na een aanvullend examen natuurkunde ging zij in 1942 medicijnen studeren om huisarts te worden. Door de oorlog en de bezetting kon zij die studie niet afmaken.

De geloofscrisis had haar betrokkenheid op de samenleving zo versterkt dat zij na de inval van de bezetters wist waar haar hulp nodig was. Als lid van het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers was zij al in mei 1940 op de Grebbeberg actief om de soldaten hulp en bijstand te verlenen. Onder de schuilnaam dr. Meerbergen was ze vervolgens koerierster voor aartsbisschop de Jong en andere personen, die zich door de bezetters bespied wisten. In 1943 werd Marga vice-presidente van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers, een functie die ze tien jaar lang zou uitoefenen. Ook bij de evacuatie van Arnhem in september 1944 speelde Marga Klompé een belangrijke rol, tot ze als Truus ter Aken moest onderduiken in Otterloo en Apeldoorn. Na de bevrijding van Arnhem was zij een van de eerste gangmakers bij het herstel van het openbare leven. De oorlog had van Marga Klompé een andere vrouw gemaakt, zelfbewuster en kordater. Ook in politiek opzicht was zij veranderd. Nadat Marga zich meteen na de oorlog had aangemeld bij de Nederlandse Volksbeweging, overwoog ze een jaar later lid te worden van de Partij van de Arbeid, vanwege de ruimte die doorbraak-katholieken geboden werd. Na enige aarzeling besloot ze toch lid te worden van de Katholieke Volkspartij. De PvdA was in haar ogen toch te zeer een voortzetting van de oude SDAP. Maar kort na haar toetreding wekte de KVP al haar ergernis op, toen ze merkte dat de partij geen vrouwen op verkiesbare plaatsen voor de Tweede Kamer had gezet. Met haar vriendin Wally van Lanschot richtte zij in 1947 het Rooms Katholiek Vrouwendispuut op om vrouwen te werven voor de politiek, waar mannen nog de lakens uitdeelden. Toen ze echter in 1948 door het Kamerlid Sassen gevraagd werd om lid te worden van de Tweede Kamer, had ze geen zin in een verkiesbare plaats. Sassen had haar in 1947 leren kennen als lid van de Nederlandse delegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Haar plek op de kieslijst leverde haar desondanks een echte kamerzetel op, omdat Sassen minister van Overzeese Gebiedsdelen werd.

Marga werd woordvoerder buitenlandse zaken van de KVP-fractie, toen al een gewilde plek in het politieke bedrijf. In die hoedanigheid mocht ze regelmatig naar New York om de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te bezoeken bij te wonen. In 1949 werd ze lid van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa en in 1952 van het Parlement van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Beide functies vervulde zij tot 1956. Dank zij haar inzet, plichtsbetrachting en slagvaardigheid – eigenschappen, die zowel bij haar studie als in de oorlogsjaren tot uiting waren gekomen – rees haar ster snel. Op haar deskundigheid was weinig aan te merken, op haar nuchterheid wel. In de fractievergaderingen durfde zij als een van de weinigen fractievoorzitter Romme van repliek te dienen. De politieke leider van de KVP kon dat wel waarderen, zozeer zelfs, dat tussen Marga Klompé en Romme een stevige vriendschap groeide. Haar onafhankelijk karakter en haar zelfverzekerd optreden vielen overigens niet bij alle fractiegenoten in goede aarde.

Marga Klompe (1967) Foto: Max Koot, den Haag

Marga Klompe (1967) Foto: Max Koot, den Haag

Toch werd Marga Klompé in 1956 de eerste bewindsvrouw in Nederland, en ook nog op een departement dat pas vanaf 1952 bestond: het ministerie van Maatschappelijk Werk, dat zij vol overgave een eigen gezicht gaf. Zij ondervond daarbij ook weerstand, zelfs in de Tweede Kamer en binnen het kabinet. Woordvoerders en bewindslieden op Sociale Zaken voelden zich door de nieuwkomer bedreigd. Door te hameren op de inhoudelijke kanten van haar werk wist zij het aanzien van haar ministerie toch te vergroten. Marga steunde voluit het particulier initiatief, dat zij – waar verantwoord was – financieel steunde. Tegelijk leerde zij de instellingen, dat de liefde niet van een kant kon komen. Een eigen inbreng was noodzakelijk. Dat ze daarbij ook kritisch keek naar de resultaten van het particulier initiatief, bleek uit de Wet op de bejaardenoorden, die ze in 1963 naar het Staatsblad bracht. Met die wet maakte ze een einde aan de misstanden in sommige particuliere verzorgingshuizen. Onmiskenbaar hoogtepunt was voor haar de aanvaarding van de Algemene Bijstandswet in 1963, die bijstand voor iedereen mogelijk maakte. Zelf noemde zij deze wet, waarvan de parlementaire behandeling plaats vond onder het kabinet-De Quay (1959-1963) ‘een geweldige switch van genade naar recht’. In 1963 keerde ze vrijwillig terug in de Tweede Kamer, waar ze zich opnieuw ontpopte als een onafhankelijk en vasthoudend volksvertegenwoordiger. Die vasthoudendheid had haar in 1960 al in een moeilijke positie gebracht, toen zij zich bij de besluitvorming over Nieuw Guinea geruime tijd verzette tegen het ‘versjacheren van de Papoea’s’. Als Kamerlid beleefde Marga opnieuw moeilijke ogenblikken toen zij op 14 oktober 1966 in de ‘Nacht van Schmelzer’ ondanks haar vriendschap met Jo Cals voor de motie moest stemmen, die de val van het kabinet Cals-Vondeling zou betekenen.

Jan Zijlstra, de opvolger van Jo Cals en premier van het overgangskabinet, dat de verkiezingen van 1967 moet voorbereiden, had al zijn overredingskracht nodig om Marga te bewegen om het tot ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk omgevormde departement op zich te nemen. Zij stemde daarin toe in de wetenschap dat zij in 1967 weer minister af zou zijn. Tot haar eigen verrassing zag de KVP-fractie na de verkiezingen van 1967 in haar een toekomstige premier. Haar naam en faam zouden immers op drift geraakte katholieke kiezers weer vaste grond onder de voeten kunnen geven. Maar Marga achtte zich onvoldoende deskundig in financieel-economische vraagstukken. Wel werd ze, op aandringen van de latere premier Piet de Jong, opnieuw minister op wat haar ‘eigen departement’ was geworden. Met de culturele revolutie bij de wisseling van de jaren ’50 naar ’60 had ze weinig moeite door haar onafhankelijke geest en haar gevoel voor verdraagzaamheid. Haar progressieve karakter paste echter minder bij de behoudende koers van het kabinet-De Jong. Veelbetekenend was de impliciete lof van linkse kringen, die in 1971 haar vertrek als minister een ‘ramp voor de cultuur’ noemden. Met dat vertrek in 1971 – tegelijk het einde van het kabinet-De Jong – verliet Marga Klompé definitief de politieke arena, waarin ze 23 jaar had geacteerd, veelal met een meervoudige inzet. Terecht viel haar de eervolle benoeming tot Minister van Staat ten deel. Maar Marga bleef actief, als adviseur en bestuurder, vooral binnen de kerkelijke instellingen op het moeizame maar dankbare werk van vrede en veiligheid. De pauselijke commissie Justitia et Pax, de Raad van Kerken en de Bisschoppenconferentie maakten dankbaar gebruik van haar expertise. Ondanks haar kritiek bleef zij de kerk en de KVP trouw. Ze werkte door, zelfs toen ze in 1985 ernstig ziek werd. Haar zuster Charlot zorgde in de laatste maanden voor de vrouw die zoveel jaren van haar leven zorgzaam was geweest voor anderen. Tekenend was haar besluit dat bij de uitvaart niet over haar persoon gesproken mocht worden. Ze overleed op 28 oktober 1986 in den Haag. Na de crematie in het Crematorium Ockenburg werd haar as uitgestrooid boven de Noordzee. De waardering voor haar persoon bleek onder meer uit necrologieën van Jan Joost Lindner (Volkskrant), Jan Bank (De Tijd), Rex Brico (Elseviers Magazine) en Joop van Tijn (Vrij Nederland).

Literatuur

J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980, bd. 2, 91

Andries de Jong: Mej. dr. M. Klompé, oud-minister CRM en architecte van de Bijstandswet, Sociaal Bestek 46 (1984)

Gerdienke Ubels: Marga Klompé. Moeder van eeuwigdurende bijstand’, in DinaMiek: Tijdschrift voor vrouwengeschiedenis 5 (1988) 31-43

Veronique Frinking en Simone Meyborg: Marga Klompé: vrouwenbelangenbehartigster achter de schermen, in Carla Wijers [red], Tussen aanpassing en verzet. Vrouwen voor het voetlicht 1929-1969 (Culemborg, 1989) 159-164;

Michel van der Plas (red.), Herinneringen aan Marga Klompé (Utrecht, 1989)

Ineke Jungschleger en Claar Bierlaagh, Marga Klompé. Een gedreven politica haar tijd vooruit (Utrecht ,1990).

Bronnen

Archief M.A.M. Klompé in de Tweede Afdeling Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage

Bosmans: Biografisch Woordenboek van Nederland, Deel 4, (1994); zie ook: www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn4/klompe

Archief Parlementaire Geschiedenis: zie www.parlement.com/9291000