Hugo Brand Corstius was een even stevige scherpslijper als botte columnist, die opvallende eigenzinnigheid paarde aan geniale taalvirtuositeit. Zijn befaamde pseudoniemen waren mij eerder opgevallen dan zijn werkelijke naam. Piet Grijs en Stoker verrasten immers jarenlang lezers van Vrij Nederland en de Volkskrant met soms ergerniswekkende, dan weer ironische columns, die mij aan het denken zetten of aan het lachen brachten. Elco Brinkman’s weigering om hem de toegekende PC Hooftprijs uit te reiken vergrootte de faam en het toch al niet geringe zelfbewustzijn van de columnist, die politici, wetenschappers en andere maatschappelijk actieve personen voortdurend de maat nam. Dat de wis- en taalkunstenaar vrijwel niets en niemand ontzag, ondervond de Leidse criminoloog Wouter Buikhuisen. De polemische kracht van de schrijver sloopte de wetenschapper, naar jaren later bleek ten onrechte.
Hooftstuk
Dat ik Battus – schuilnaam van de onbetwiste kampioen van de Opperlandse taal- en letterkunde – ooit zelf zou ontmoeten, kon ik in 1981, het jaar van de Zeigelhofaffaire, niet voorzien. Stoker vond in de Nijmeegse krakersrellen stof voor de column ‘Hooftstuk’, waarin ik met Frans Hermsen figureerde:
‘Hoe homoet en draaikontigheid zelfs goedbetaald en zegevierend krijgsvolk tot muiterij kan brengen leert de makkelijke voorvallen te Nijmegen. Rijzende met de dageraad de mangel aan behuizingen, onmachtig de gageslagen plunderingen in de hoofdstad, had de vroedschap van de stad van Kaizer Karel besloten een veertien huisjes te doen platslaan om een wagenopstapelingsplaats te vestigen’. Stoker beschrijft a la Hooft het ontstane oproer, en vervolgt: ‘Vliegende de tent uit zeiden burgemeester Hermsen en schepen Lansink dat zulks de wortel der borgerlijke maatschappij t’enenmale uitrookt, en de stede tot erger dan wouden met wolven maakt: roepende het krijgsvolk op om ’t grauw met piek en lans de hersenen in te slaan.’
Dat Stoker’s kijk op de Piersonrellen een andere was dan de mijne, spreekt vanzelf. Toch kon ik zijn pastiche wel waarderen evenals veel van zijn andere columns.
Met Hugo en Henk in Arti
Bij ‘Welingelichte Kringen’, het fameuze radioprogramma van de VPRO, dat vele jaren elke vrijdag om 5 uur live vanuit het Amsterdamse Arti werd uitgezonden, ontmoette ik de man met de vele schuilnamen persoonlijk. Hij was daar met Henk Hofland een van de vaste panelleden, die onder leiding van Joop van Tijn politieke en maatschappelijke ontwikkelingen op de korrel namen. Vanaf 1985 mocht ik af en toe aanzitten, om soms welwillende maar meestal kritische vragen te beantwoorden. Hugo Brandt Corstius schoof meestal vlak voor het begin van de uitzending aan, nadat hij in afzondering aan een tafeltje wat woorden op een bierviltje had gezet. Zijn gesproken columns, meestal aan het begin van het programma, kwamen anders over dan de columns in de krant. Wat ook opviel, was de verrassing van de overige tafelgenoten, die maar moesten afwachten wat Hugo nu weer bedacht had. Verbazing en ingehouden lachen, soms hoorbare instemming met de stotterende columnist; het hoorde erbij, ook voor de politieke gast, die ik af en toe mocht zijn. Tijdens de nazit, die soms geruimde tijd duurde, leerde ik Hugo Brandt Corstius beter kennen, en in meer opzichten waarderen dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
@adlansink . Mooi, Ad, authentieke observatie.