In de voordracht, die op verzoek van Marie-Antoinette van Kuyk-Minis voor de Vrienden van Harry van Kuyk Stichting over ‘Coupes‘, Harry’s witte wandrelief hield, zijn herinneringen aan de befaamde graficus terug te vinden (Noot 1). De illustraties bij onderstaande tekst zijn ontleend aan de presentatie, waarmee ik de Vrienden op 17 mei 2014 in Hotel ’t Spijker in Beek vertelde over mijn ontmoetingen met Harry van Kuyk en over de geschiedenis van het witte wandrelief.
Harry van Kuyk blijft voor mij de graficus van de witte reliëfdruk, de kunstenaar die (onder meer) met zijn ‘Groot Abecedarium’ letterlijk en figuurlijk een groots werk heeft verricht. Letterlijk omdat de houten kist met 26 in reliëfdruk uitgevoerde letters groot en groots is zonder grotesk te worden. Figuurlijk, omdat het opvallende, meervoudige kunstwerk een onvergetelijke indruk maakt, op kenners maar ook op ongeletterde kunstkenners. De kist met het bronzen zegel van Oscar Goedhart bevat ook nog zes zeefdrukken van letters, die kennelijk aan de sobere, helderwitte uitvoering niet genoeg hadden.
De kist was in 1972 toen ik Harry van Kuyk leerde kennen onbetaalbaar, maar een ingelijste prent niet. Ik kocht de letter A – jawel, van Ad en Ans, maar ook van Aforisme en Aha – omdat de A de eerste en misschien mooiste letter van het alfabet is. Dat ik vele gesprekken en glazen bier later toch nog een van de laatste Abecedaria kon bemachtigen, bevestigt de betekenis van onze eerste ontmoeting in de City Bar, het vroegere café van Jo Samson aan de Nijmeegse Houtstraat, waar in de 60-er en 70-er jaren kunstenaars en journalisten kind aan huis waren. Een enkele verdwaalde politicus vond daar zo geen gewillig oor, dan toch stamgasten, die bereid waren hem het een en ander te leren. Zo ook Harry van Kuyk, die mij leerde in de breedte te leven, omdat een mens – zo beweerde hij stellig – de lengte van zijn leven niet in de hand heeft, de breedte wel. Over diepte- en hoogtepunten spraken wij toen (nog?) niet.
Onze even stevige als diepgaande gesprekken gingen over allerlei onderwerpen, ook de politiek, waarbij afkeer en belangstelling even gemakkelijk in elkaar overliepen als onvermoede antwoorden op zelf geformuleerde vragen. Wanneer ik nog in staat was Harry naar Bemmel te rijden, zetten wij in de keuken, vlak bij zijn beroemde drukpers, het gesprek voort zonder tot een zinnige afronding te komen. Want meestal was het al middernacht. Van stevige vriendschap was overigens geen sprake, wel van wederzijds respect en bijzondere betrokkenheid, die evengoed tot een knallende ruzie kon leiden als tot begrip voor ieders positie. Harry’s meestal wijze, soms eigenwijze woorden zetten mij vaak aan het denken.
Toen Jo Samson mij erelid van de visclub ’t Scholleke had gemaakt, leerde Harry mij op de Grevelingen ook, hoe je een schol kon laten rugzwemmen. Hij organiseerde onvergetelijke ontmoetingen in zijn atelier op de Hessenberg. Het ware de jaren, waarin binnen en buiten de stamkroeg veel gebeurde. Het was ook de tijd, waarin Harry van Kuyk ruimte had voor een bijzondere opdracht: een reliëfdruk om de medewerkers van het Instituut voor Pathologische Anatomie van het Radboudziekenhuis te herinneren aan de toen nog bescheiden mijlpaal van 20 Jaar PA. Ik was naast biochemicus ook beheerder van het instituut, en had enige vrijheid om een idee werkelijkheid te laten worden.
Gebiologeerd door Harry’s Abecedarium vroeg ik hem tijdens een van onze boeiende gesprekken in de City Bar of een reliëfprent een indruk zou kunnen geven van wat achter de letters PA schuil ging. Harry’s antwoord was positief. Wel wilde hij zelf graag zien, wat er achter de muren van het laboratorium op Geert Groteplein Zuid 24 zoal gebeurde. Ik herinner me als de dag van gisteren de rondleiding over het laboratorium. Zijn nieuwsgierigheid kende geen grenzen tot hij op de afdeling neuropathologie belandde, waar collega Joop Slooff hersenen aan het snijden was. De grote vrij dikke plakken waren nodig om met het blote oog laesies te kunnen waarnemen. Harry’s blik verstrakte. Zonder iets te zeggen verdween hij, Joop en mij verweesd achterlatend. In de hal vond ik hem terug, lichtelijk ontdaan.
De confrontatie met de grote hersenplakken had kennelijk een andere uitwerking dan het zicht op de glaasjes met gekleurde coupes, die patholoog-anatomen onder het microscoop bekijken, en die ik hem eerder had laten zien. De ene coupe was dus de andere niet. We vertrokken snel naar mijn huis in Brakkestein, waar Harry weer bij zinnen kwam. Aan mijn ouders, die toevallig op bezoek waren, vertelde hij onbevangen wat hij in het laboratorium allemaal gezien had. Enkele maanden na zijn bezoek aan PA meldde Harry mij met gepaste trots, dat de proef van de reliëfdruk gereed was. Hij had een grafische verbeelding van de ‘Coupes’ gemaakt, een fraai symbool voor het micro- en macrosnijwerk van het Instituut voor Pathologische Anatomie, dat met de letters PA20 op de prent was vermeld.
Toen ik de opdracht verleende, had ik Harry al verteld, dat alle 70 medewerkers bij de viering van het 20-jarig jubileum. dat waren er toen een genummerd en getekend exemplaar zouden krijgen. Ik vroeg hem, of hij de prenten zelf wilde komen uitreiken tijdens het feestmaal, dat merkwaardig genoeg niet in Nijmegen maar in Arnhem werd opgediend in het toen nog befaamde Sonsbeekpaviljoen. Harry voldeed graag aan dat verzoek. Mensenschuw was hij immers niet, integendeel. Vanzelfsprekend werd Harry daarna in klinkende munt betaald, volgens het toen gebruikelijk tarief, waarvan ik me de omvang niet meer kan herinneren. Wat ik me wel herinner is Harry’s vraag – enkele weken later – of hij het ontwerp van de ‘Coupes’ mocht gebruiken voor een meterslange replica in hout. Het thema boeide hem zozeer, dat hij wilde nagaan of de witte reliëfdruk nog meer zeggingskracht zou krijgen. Ik gaf hem uiteraard alle vrijheid. Ik was zelf trouwens ook benieuwd naar het resultaat, in technische maar ook in esthetische zin.
Tijdens de opbouw van het kunstwerk, waarbij Harry regelmatig werd geholpen door Toontje Hermsen – een trouwe stamgast van de Citybar – mocht ik af en toe komen kijken naar de vorderingen. Onder Harry’s bekwame handen ontstond geleidelijke een autonoom, nieuw kunstwerk. Toch bleken en bleven de ‘Coupes’ een fraaie conceptuele en universele vertaling van wat als een eenvoudige reliëfdruk was ontworpen en ontwikkeld. We waren allebei trots op het resultaat.Toen het houten wandrelief gereed was, vroeg Harry mij of het Instituut voor Pathologische Anatomie belangstelling had voor het kunstwerk. Ik moest die vraag ontkennend beantwoorden. De financiële middelen ontbraken – de prijs was 10.000 gld – en de ruimte ook. In de hal was geen plaats, en in de gangen op de verdiepingen van het gebouw evenmin. Ongetwijfeld zou ergens wel een verzamelaar te vinden zijn, zei ik hem. Maar dat viel tegen, ondanks de bereidheid van V&D om het wandrelief enkele maanden in een opvallende etalage te exposeren.
Toch meldde na enige tijd een koper zich bij de kunstenaar. Het was Willem Maassen, een jonge koppelbaas, die zijn vriendschap met lotgenoot Keesje Bosch af en toe in de City Bar beklonk met veel bier. Of de deal met Willem Maassen ook daar gesloten is, weet ik niet. Maar wel staat vast, dat Willem Maassen de eerste eigenaar van de ‘Coupes’ werd. Het wandrelief verhuisde naar Arnhem, het domicilie van de kunstzinnige koppelbaas, die enkele jaren later – omstreeks 1978 – mij meldde, dat hij de ‘Coupes’ wilde schenken aan het Radboudumc. Daar hoorde het wandrelief toch thuis, aldus Willem Maassen, die twee voorwaarden aan zijn schenking verbond. Ik moest de naam van de schenker vermelden, liefst op een gouden plaatje. En ik moest regelen, dat de afdeling dermatologie van het ziekenhuis enkele tatoeages op bijzondere plaatsen van zijn lichaam zou verwijderen. Die tatoeages met de naam van zijn ex-geliefde(n) waren achterhaald. Ik kon die voorwaarden niet vervullen. De ruimte ontbrak, en de zeggenschapsverhoudingen waren inmiddels veranderd.
Willem Maassen raakte uit beeld, het wandrelief ook. Maar uit de herinneringen van Tom Veen, de huidige eigenaar van de ‘Coupes’ – herinneringen die voor een deel niet stroken met wat ik zelf heb beleefd – maak ik op, dat het kunstwerk aanvankelijk in Arnhem bleef (Noot 2). Ik doel op het verhaal over de Ambachtsschool, waar het wandrecief kennelijk heeft gehangen tot aan de herinrichting van het gebouw. Misschien heeft Willem Maassen de ‘Coupes’ aan de Ambachtsschool gegeven. Ik kan evenmin beoordelen, wat of het verhaal waar is van de aannemer, die het kunstwerk bij de sloop in veiligheid bracht en bij een toevallige ontmoeting met Harry van Kuyk in een café op de Waalkade de kunstenaar de kan bood om de ‘Coupes’ terug te kopen (of te krijgen). Wel is zeker, dat Harry van Kuyk het kunstwerk uiteindelijk aan Tom Veen heeft verkocht. De hartstochtelijke verzamelaar van Harry’s werk heeft zijn herinneringen aan de Coupes en aan de City Bar eind 2012 aan het papier toevertrouwd. Ik ding niets af aan zijn verhaal over de wijze waarop Harry het wandrelief heeft opgebouwd en vormgegeven. Het noeste zaag- en schuurwerk heb ik zelf mogen waarnemen, zijn streven naar perfectie ook. Maar het geheugen van Tom Veen laat hem in de steek, wanneer hij meldt dat het kunstwerk niet op tijd klaar was. Dat voor de bekostiging van 20 Jaar PA Harry’s eigen budget moest worden aangesproken klopt evenmin. Harry begon pas aan de houten ‘Coupes’ na de uitreiking van de 70 reliëfdrukken aan de medewerkers van PA. Van een deal zoals Tom Veen schrijft was geen sprake, van een gedeeld budget waarmee Harry van Kuyk de ‘Coupes‘ kon afmaken evenmin.
‘Oral history’, zo weet ik uit ervaring, is van belang, ook wanneer het om kunstgeschiedenis gaat. Het gevaar van mondelinge overlevering is wel, dat met het verstrijken van de jaren vertekening kan optreden, veelal onbewust, ook wanneer verhalen via meer monden worden overgebracht. Dat geldt waarschijnlijk ook voor het verhaal over het lot van de ‘Copues’ toen de Ambachtsschool aan de Boulevard Heuvelink in Arnhem werd verbouwd door een Nijmeegse (?) aannemer. De overlevering leert niet wie dat was, en evenmin in welk café de ‘enigszins aangeschoten’ aannemer bij toeval de maker van de ‘Coupes’ ontmoette. We kunnen het helaas Harry niet meer vragen, en de aannemer waarschijnlijk ook niet. Maar dat is niet van belang. Van groter belang is de betekenis van het autonome kunstwerk. dat de tand van de tijd glansrijk kan doorstaan. Of het witte wandreliëf ooit nog in Nederland te zien zal zijn, staat niet vast. Misschien moeten de liefhebbers van Harry van Kuyk’s kunst het doen met afbeeldingen en met de wellicht ware verhalen over het wandrelief, de stamgasten van de Citybar steevast het ‘Sneetje’ noemden.
In sommige verhalen wordt met de waarheid gedold. Dat kan het gevolg zijn van overdrijving, een gewoonte die Harry van Kuyk niet vreemd was. Ik heb dat zelf ervaren en met mij andere vrienden, die wisten wat Harry met woorden kon beginnen. Dat hij meer kon dan zijn grafische talenten tonen, bleek uit zijn betogen in de City Bar. Harry’s taalgebruik muntteuit in originaliteit en zorgvuldigheid. Het verbaasde zijn liefhebbers dan ook niet, dat hij in de reeks privé uitgaven ook tekstboeken uitbracht. Letters werden woorden, woorden zinnen, en zinnen beschouwingen, van velerlei soort, zoals zijn boek ‘Gisteren – Legaat van vier en twintig uur’ (1990) bewijst. In dat boek vond ik het verhaal terug, dat hij aan mij opdroeg om zijn visie op het Binnenhof te geven: de kaasstolp, waaronder het vroeger beter toeven was dan vandaag. Volgens Harry van Kuyk :‘schijnt daar een groot gebrek te zijn aan briljante geesten, die in staat zijn met wat fors beledigende snuisterijen hun bloedsaaie betogen van wat slingers en lampions te voorzien om een collega voor Jan Aap te zetten’. Nee dan Harry: hij was zijn tijd ver vooruit en durfde te pleiten voor termen als ‘klootzak, idioot, hufter, zak of gewoon een lul of spinaziekut’. Die woorden had Harry overigens niet nodig om zijn werk aan de man of vrouw te brengen, aan echte liefhebbers en verzamelaars of aan toevallige bewonderaars van zijn reliëfdrukken en andere grafisch werk. . Grafiek leent zich niet voor scheldwoorden, wel voor een andersoortige prikkeling van de zinnen.
De Citybar waar ik Harry leerde kennen en waar het idee van de ‘Coupes’ ontstond werd in 1986 verkocht en heet nu ‘De Blonde Pater’. Een deel van de levende have verkaste naar Café Goossens op de Grote Markt in Nijmegen. Daar kwam ik soms de schrijvende graficus weer tegen. We wisten elkaar trouwens ook te vinden buiten die nieuwe stamkroeg. In 2002 verraste Piet Hooghof, directeur van Dekker & van de Vegt mij met Harry’s verzoek om Kunstenaarsgoed – zijn 17e privé-uitgave – in te leiden. Op 10 oktober 2002 was het zover: de feestelijke presentatie van een klein boek met maar liefst 228 aforismen, voornamelijk uit Harry’s eigen koker. Ik ontleen aan dat geschrift een bij de schepper van de ‘Coupes’ passende stelling: Het maken van kunst is geenszins een verheven of indrukwekkende taak, ook niet van scholing, proefwerken of diploma’s, zelfs niet van wat talent genoemd wordt. Het is een ingewikkelde combinatie van persoonlijke visie en verantwoordelijkheid, van vakmanschap en maar al te vaak van mislukkingen. Zelfs zogenaamde ‘gevestigde’ kunstenaars worstelen een leven lang met iets waarvan, als ze geluk hebben, de geschiedenis zal zeggen: Dat is het! Welnu: ik zeg Harry na: de in de Citybar ontstane opdracht heeft na de omzetting van de reliëfdruk in het grote wandrelief een meesterwerk opgeleverd. Dat was en blijft het, ook al bevinden de ‘Coupes’ zich nu ver van de plaats, waaraan het wandrecief doen denken.
Vijf jaar na de presentatie van ‘Kunstenaarsgoed’ had ik zelf Harry van Kuyk nodig voor ‘Beeldspraak’: een bundel gesprekken met kunstenaars uit het Rijk van Nijmegen. Harry mocht in dat boek niet ontbreken. Hij sprak opnieuw veel wijze woorden aan de tafel in zijn huis in Ooij, woorden die zijn opgenomen in het boek, dat dankzij de medewerking van 25 kunstenaars een groot succes werd. In Beeldspraak typeerde ik Harry van Kuyk in de volgende zinnen: Een typograaf wordt beeldend kunstenaar, een letterzetter plastisch schrijver. Zie daar in kort bestek meer dan een halve eeuw poëzie en precisie van Harry van Kuyk, die naast graficus en schrijver ook nog uitgever werd van privé uitgaven, die menig liefhebber van bibliofiele projecten hebben bekoord en verleid, tot de meestal kleine oplagen waren uitverkocht. De kunstenaar houdt van letters en cijfers, van vrouwen in zwart wit en landschappen in kleur. Dat de volgorde wisselt ligt voor de hand. Want schoonheid is op meer plaatsen te vinden, en op meer manieren vorm te geven. Zijn ‘Groot Abecedarium, ‘Bodoni Initialis en ‘Erografica’ scoren hoog op de erelijst van reliëfdrukken. En zijn andere activiteiten als graficus en schrijver onderstrepen de betekenis van passie voor perfectie, naar vorm en inhoud. De ene coupe was de andere niet, zoals de ene kunstenaar de andere niet was (en is). Mag ik afsluiten met Harry’s woorden aan het eind van ons gesprek, nu zeven jaar geleden: ‘Ik kijk niet graag om, maar ik heb het leven toch aardig gevuld. Of niet soms?’
Noten
- De Vrienden van Harry van Kuyk Stichting werkte onder redactie van Joost de Wal van 2013 tot 2016 aan een omvangrijk boek over de reliëfdrukken van Harry van Kuyk. Indat kader was opheldering nodig over de geschiedenis van het witte wandrecief ‘Coupes’, bij de totstandkoming waarvan ik rechtstreeks was betrokken.
- Informatie over de wederwaardigheden van het wandrelief ‘Coupes’ werden gepubliceerd in de katernen, die de Vrienden van Harry van Kuyk bij tijd en wijlen uitgaf.
- Joost de Wal (red.), Wit op wit. En zwart. Harry van Kuyk (1929-2008) – Reliëfdrukken en kunstenaarsboeken, Ooij (2016) (met bijdragen van Lambert Tegenbosch, G.W. Ovink, Harry van Kuyk, Paul van Capelleveen, Joost de Wal. Het aanbevelenswaardige boek bevat uitgebreide Engelse vertalingen.